BlogLifescience

Genpiepers en bodemschimmels

genetisch gemodificeerde aardappel verandert bodemleven nauwelijksWat zijn de risico’s? Is het veilig? Die vragen zijn vaak te horen bij de toelating en teelt van genetisch gemodificeerde gewassen. Om daar iets over te kunnen zeggen is ecologisch onderzoek nodig en het ERGO-programma van NWO is in 2007 met 10 miljoen euro opgezet om meer kennis op te doen voor een betere ecologische inschatting van eventuele risico’s.

Voor de Volkskrant beschreef ik deze week voor de wetenschapspagina een onderzoek, gefinancierd door ERGO, dat keek naar bodemecologie. Naar de invloed van aardappelteelt op de bodemschimmels om precies te zijn.

Promovenda Emilia Hannula deed drie teeltseizoenen onderzoek aan proefveldjes met zes verschillende aardappelrassen. Een daarvan, een industriële zetmeelpieper van Avebe, is genetisch gemodificeerd zodat ie nog maar een soort zetmeel maakt.

De uitkomst van het onderzoek – de belangrijkste resultaten werden dit jaar in PLOS ONE gepubliceerd – laat een aantal zaken zien. Ten eerste toont DNA-onderzoek andermaal de krankzinnig grote biodiversiteit aan bodemschimmels rond de wortels van de plant – de rhizosfeer in wetenschappelijk jargon. Hannula noemt het een ‘a poor man’s rainforest’. De rhizosfeer is net zo soortenrijk als een tropisch regenwoud, en je hoeft er niet voor op reis.

Die gemeenschap varieert in samenstelling onder invloed van het weer, groeifase van de plant (jong, bloeiend, afstervend) en ze verschillen bovendien sterk tussen de verschillende aardappelrassen. Die grote invloed van de aardappelplant op de bodemschimmels is logisch als je bedenkt dat zo’n 5 a 20 procent van de door planten vastgelegde koolstof richting de bodem gaat. Planten ‘versuikeren’ hun wortels.

Belang van replicatie

Ten tweede toont het onderzoek dat de invloed van aardappelras en groeifase veel groter is dan het effect van genetische modificatie. De invloed van eeuwen selectie door aardappeltelers is veel groter dan de verandering van een enkel gen, luidt niet voor niets een van de stellingen in Hannula’s proefschrift.

Ten slotte toont het onderzoek de waarde van replicatie van eigen en andermans waarnemingen. Dat was niet het hoofddoel van dit onderzoek, maar daarom geen minder belangrijke conclusie. In een seizoen, groeifase of proefveldje zag de onderzoekster soms iets dat wees op een significant verschil, een aanwijzing voor een effect dat gecorreleerd zou zijn aan de genetische modificatie. Maar een volgend seizoen was dat effect vervolgens niet meer te bespeuren.

Het is een reminder dat replicatie nodig is om uit te sluiten dat wat je waarneemt geen random effect is. Een zwaluw maakt nog geen zomer – het is een plat cliché. Zeker bij dit soort arbeidsintensief en langlopend ecologisch onderzoek is de verleiding groot om in een seizoen te meten, bij een paar planten, in een groeifase.Maar als dat niet-reproduceerbare observaties oplevert, kan dat leiden tot verkeerde risico-inschattting.

Hypes, risico’s en veiligheid

Is deze GM-aardappel dus veilig? Dat kan je uit de resultaten niet afleiden. Een oordeel over risico’s is een uitkomst van een veel uitgebreidere inschatting. Het volgt nooit direct uit dit soort empirisch onderzoek.

Deze studie toont in ieder geval dat de invloed van dit type genetische modificatie op de variatie in het bodemleven veel geringer is dan de invloed van verschillende aardappelrassen. Je ziet geen grote effecten en verwacht daarom geen grote ecologische risico’s. Maar bodemecologie is maar een aspect van de aardappelplant, die met z’n bladeren en stuifmeel ook interacties met bijvoorbeeld insecten boven de grond heeft.

Het zal in ieder geval voor veel mensen weer een eyeopener zijn dat plantenrassen zoals een Bintje of Eigenheimer zonder genetische modificatie zo enorm kunnen verschillen in hun effect op het leven in hun omgeving. Ook niet onbelangrijk: deze studie onderstreept het belang van methodologisch doordacht onderzoek en het relativeert de soms hyperige discussies over risico’s van genetische modificatie, zoals recentelijk het Franse onderzoek aan het effect van GM-mais op tumoren bij ratten.

Hannula SE, de Boer W, van Veen J (2012) A 3-Year Study Reveals That Plant Growth Stage, Season and Field Site Affect Soil Fungal Communities while Cultivar and GM-Trait Have Minor Effects. PLoS ONE 7(4): e33819.